Even voorstellen: Sander de Hosson (Utrecht, 1977) is longarts en specialist palliatieve zorg in het Wilhelmina Ziekenhuis Assen (WZA). Enkele jaren geleden ontdekte hij ook zorg te kunnen verlenen via zijn pen en troost en begrip te kunnen bieden met het geschreven woord. Naast leerboeken over zijn vak en wetenschappelijke publicaties, schrijft Sander de Hosson columns over de zorg waarin hij de menselijke maat hanteert.

Wintermaan

Hij is 82 jaar oud. Een wijze oude man. Misschien wat autoritair, maar op dit moment vooral bang. Hij duldt niet dat ik in de deuropening blijf staan en verwijst me resoluut naar het opklapstoeltje naast zijn bed. Het is duidelijk: hier heb ik niet de regie.

Op het ziekenhuiskastje staat een half leeggedronken glas appelsap met een rietje. Ernaast ligt een leeg gedrukte medicijnverpakking, een combinatie die door hem de ‘aanblik van menselijk verval’ wordt genoemd. Ik kijk naar het dikke grijze haar rond zijn ingevallen gelaat, naar zijn strakheldere ogen. ‘Het moet een mooie man geweest zijn, vroeger,’ vertrouwde een verpleegkundige mij eerder die week toe.

Zijn ogen vinden mij en ze stellen me niet gerust. Ik denk aan de regels uit het medisch dossier: ‘Massale pleurale metastasen met forse collectie pleuravocht. Drain ligt adequaat in de vochtcollectie.’

Basta!

Ik kijk snel weg, naar de drain die bruut uit zijn borstholte steekt. We zijn al dagen bezig het vocht af te tappen, maar de vochtproductie wil maar niet afnemen. Ik weet het en hij zegt het: ‘Ik ga dood.’

Recent stelden we longkanker vast en werd een vervelende werveluitzaaiing effectief bestraald, maar daarna kreeg hij het benauwd door het vocht dat zich verzamelde achter zijn long. Chemotherapie wilde ik niet en hij al helemaal niet vanwege zijn conditie, hoewel zijn dochter bij de eerste gesprekken aandrong. ‘Basta,’ sprak hij haar vermanend toe. De man was er heel beslist over; hij voelde er weinig voor om dit leven te rekken, omdat de kwaliteit verdwenen was. Nadat we spraken over sterven, had de man zijn dochter getroost.

Als ik plaatsgenomen heb op het stoeltje, vertelt hij over zijn leven. Vlak voor hij zelf ziek werd, heeft hij al afscheid genomen van zijn vrouw, die na een kort ziekbed gestorven is. Ik merk hoe trots hij is op zijn vrouw, kinderen en kleinkinderen en nu zelfs zijn achterkleinkind. Dan is hij ferm: ‘Ik wil graag weer bij haar zijn, op korte termijn. Dit lijden is voor mij zo onterend. Zo wil ik niet herinnerd worden. Ik ga afscheid van ze nemen.’ Ik bemerk een trilling van wanhoop in zijn stem. Zo voelt het dus als je de regie voorgoed kwijt bent.

Moordenaar

Zijn humanistische principes verbieden een gang naar de dood met hulp van buitenaf: ‘Dat maakt van u een moordenaar.’ Als ik hem vertel over symptoombestrijding met morfine of palliatieve sedatie en hij vol afschuw zijn hoofd schudt, treft mij een onheilspellend gevoel. Zwijgend kijkt hij voor zich uit, weggezakt in zijn gedachten.

Twee dagen later heb ik nachtdienst. De no-nonsense-verpleegkundige belt me geschrokken als ik op de spoedeisende hulp bezig ben. Of ik meteen wil komen.

We vinden een leeg bed. De drain moet hij zelf afgekoppeld hebben. Ze stamelt dat ze tien, hooguit vijftien minuten met een andere patiënt bezig was.

We kijken elkaar aan en volgen rennend het spoor van vocht op de grond. De gang op, richting de nooduitgang. Het licht flikkert boven de deur, die op een kier staat. We vliegen de trap af en zien een sok op de voorlaatste trede, vocht of misschien ook wel bloed ernaast. We wisselen een korte blik en rennen verder, naar buiten. De laatste deur leidt naar het donkere pad naast het ziekenhuis. Het heeft gesneeuwd en het is ver onder nul.

Film

In de verte zien we de man in een rare houding op een bankje zitten, bij het ijzige water dat in de zomer zo mooi kan zijn. Hij draagt slechts een onderbroek, en de ontkoppelde drain steekt uit zijn borst. Het beeld weerspiegelt in het ijs. Ik voel zijn pols. Niets.

Het is precies dat bankje, bedenk ik, waar we met collega’s vaak lunchen en praten over het werk, over al die dingen die het leven mooi maken. Precies op dat bankje is hij nu gestorven.

Het is een van de bizarste gebeurtenissen uit mijn carrière, het lijkt wel een scène uit een film. Het is twee uur ’s nachts, een koude mistige nacht. Zo had het niet mogen gaan, schiet door me heen. Is dit wat hij wilde? Heeft hij dit zo gepland?

Zonder te spreken gaan de verpleegkundige en ik aan weerskanten naast hem zitten. Met z’n drieën kijken we uit over het ijs, dat verlicht wordt door de koude wintermaan. Minutenlang blijft het stil, er hoeft niets meer gezegd te worden. Ineens is het duidelijk. Hij heeft de regie teruggewonnen in zijn laatste levensminuten. Het heeft precies zo moeten gaan.

In de verte zien we de man in een rare houding op een bankje zitten, bij het ijzige water dat in de zomer zo mooi kan zijn. Hij draagt slechts een onderbroek, en de ontkoppelde drain steekt uit zijn borst. Het beeld weerspiegelt in het ijs. Ik voel zijn pols. Niets.

Foto: Pixabay