Sander de Hosson (Utrecht, 1977) is longarts en specialist palliatieve zorg in het Wilhelmina Ziekenhuis Assen (WZA). Enkele jaren geleden ontdekte hij ook zorg te kunnen verlenen via zijn pen en troost en begrip te kunnen bieden met het geschreven woord. Naast leerboeken over zijn vak en wetenschappelijke publicaties, schrijft Sander de Hosson columns over de zorg waarin hij de menselijke maat hanteert. Onlangs verscheen de 13e druk van zijn eerste bundel 'Slotcouplet'.

Door mijn samengeknepen wimpers zie ik haar ontzette ogen. Het licht van het vuurwerk buiten weerkaatst op haar gezicht.

Vuurwerk!

Oudejaarsdag, het jaar en mijn werkdag zitten er bijna op. De man naast me is heftig benauwd. Zijn armen omklemmen het kussen dat ik hem heb aangereikt. Voorzichtig klop ik op mijn vingers, die op zijn rug liggen. Aan dit geluid (percussie) kunnen zorgverleners horen of er vocht onder hun vingers aanwezig is. De gedempte tonen maken duidelijk dat een gigantische hoeveelheid vocht zich heeft verzameld achter de long.

De cardioloog was zojuist erg duidelijk. ‘Zijn negentigjarige hart is slecht. Het lijkt wel alsof het de verkeerde kant op pompt, waardoor er vocht achter de longen ontstaat. De megadoseringen plasmedicatie en hartversterkers helpen nauwelijks. Al dagen ligt hij aan het infuus zonder enig effect. Er is al morfine voorgeschreven om de benauwdheid te verlichten. Kun je toch nog een laatste poging wagen om het vocht aan te prikken en het weg te nemen?’

‘Help me’

Uiteraard wil ik de man helpen. Ik vraag de afdelingsverpleegkundige om hem in zijn bed naar de behandelkamer beneden te rijden. Hij is erg ziek, dat is volstrekt duidelijk. ‘Help me.’ Hij kijkt me doordringend aan. ‘Help me.’

Als ik de dikke infuusnaald inbreng, voel ik weerstand. Gek, denk ik, er komt geen vocht…

Ik handel snel: ik check of er geen bloedverdunners zijn toegediend en kijk in het laboratorium of het bloed niet te dun is. Dan verdoof ik de huid van zijn rug met een prik en breng het naaldje dieper tussen de ribben in, zodat ik kan kijken of ik vocht krijg. Dat lukt makkelijk, de spuit vult zich snel met vocht. Nu kan ik op deze zelfde plek een klein infuus inbrengen, zodat een veel grotere hoeveelheid vocht kan aflopen. Het is een routine-ingreep. Dit heb ik duizenden keren gedaan. Als ik de dikke infuusnaald inbreng, voel ik weerstand. Gek, denk ik, er komt geen vocht.

Ik staak de poging. Als de man omkijkt, leg ik uit dat het over moet. Ik prik een tweede keer op vrijwel dezelfde plaats. Daar spuit het vocht er bijna uit, zoals ik verwachtte. Ruim twee liter vocht laat ik aflopen, wat hem zienderogen oplucht. Ik geef hem een hand. ‘Veel sterkte.’

Bloeding

Het is uren later als mijn mobiele telefoon gaat. Het nieuwe jaar is net vijftien minuten oud. ‘Wil je direct naar het ziekenhuis komen?’ zegt de dienstdoende intensivist. Ik schrik op, terwijl buiten het vuurwerk knalt. ‘Ja,’ prevel ik.

Aangekomen op de intensive care, word ik bijgepraat door de ic-arts: ‘Er was een bloeddrukdaling, we vermoedden een bloeding. De radioloog heeft een echo van de lever gedaan, en er blijkt inderdaad een bloeding te zijn in het bovenste leverkapsel. De bloeding is al verholpen door inspuiten van een vloeistof via de bloedbaan, maar zijn toch al zwakke hart heeft erg te lijden gehad onder de bloeddrukdaling. Hij gaat snel achteruit.’

Mijn maag zich drie keer om. De muren komen op me af, razendsnel. De bloeding zit precies op de plaats waar ik de eerste keer geprikt heb…

Het is een nauwgezet verslag, niet beschuldigend. Toch draait mijn maag zich drie keer om. De muren komen op me af, razendsnel. De bloeding zit precies op de plaats waar ik de eerste keer geprikt heb en de diagnose is mij direct duidelijk: ik heb het leverkapsel geraakt. Ik herhaal dat minstens drie keer en draai me dan om. Ik loop snel naar de patiënt op de ic.

Hij ligt er beroerd bij. Bleek. Grauw. Ik zie zijn vrouw en pak haar hand. ‘Sorry.’ Ik schreeuw het bijna. ‘Verdomme.’

Ik kijk naar haar. Door mijn samengeknepen wimpers zie ik haar ontzette ogen. Het licht van het vuurwerk buiten weerkaatst op haar gezicht. Er klinken harde knallen buiten. Ze houdt mijn hand nog steeds vast en ik voel dat ze steviger knijpt als ze huilt. Ik ga naast de man zitten en pak ook zijn hand. En zo blijf ik twintig minuten zitten, terwijl de knallen buiten langzaam plaatsmaken voor stilte.

Elke dag bezoek ik hem op de hartafdeling, totdat het bed leeg is op de derde dag van het nieuwe jaar. Hij is overleden.

Lever

Er volgt een calamiteitenmelding en een onderzoek. Ik voer gesprekken met de calamiteitencommissie. De radioloog meldt: ‘De foto liet inderdaad een massale hoeveelheid vocht zien, maar achteraf bleek dat de lever zo uitgezet was dat deze een stuk hoger lag dan normaal’ ‘Uitzonderlijk’, voegt hij aan zijn verslag toe.

Het eindrapport van de calamiteitencommissie vermeldt een conclusie die ik niet zo belangrijk vind: ‘Ook zonder complicatie was overlijden op korte termijn zeer waarschijnlijk onafwendbaar.’ De calamiteitenmelding wordt afgerond, nadat de inspectie kritisch heeft meegekeken. Vanaf nu prikken we dit soort infusen alleen echo-geleid.

Ik maak de enige afspraak die nu écht nodig is. Niet met de inspectie, niet met de calamiteitencommissie, maar met zijn vrouw.

Ik voel me heel ellendig. Alles wat er gebeurd is, heeft een veel grotere impact op mij dan ik voor mogelijk hield; het laat littekens achter, ook al weet ik dat de man niet meer te redden was en dat mijn intenties goed waren. Ik maak de enige afspraak die nu écht nodig is. Niet met de inspectie, niet met de calamiteitencommissie, maar met zijn vrouw. Op neutraal terrein, in de praktijk van de huisarts.

Het is begin februari als ik ernaartoe ga, met een steen in mijn maag. Het is koud en mistig wanneer ik het landweggetje afrijd. Voor de praktijk stop ik. De wachtkamer is leeg. De huisarts, die ik nooit eerder in het echt ontmoet heb, zit rustig op mij te wachten in zijn spreekkamer.

Mensenwerk

Tegenover hem zit de vrouw. Ze kijkt me kort aan. ‘Ga zitten,’ zegt ze. Ik voel me ongemakkelijk. Hier heb ik ongelooflijk tegen opgezien. Ze heeft een rustige blik, slaat mij gade en begint te praten. ‘Het is fijn dat we hier samenzijn. Ik wil u graag iets vertellen. Ik wist al lang dat hij zou overlijden. Dat besefte hij zelf ook. Reservetijd, zei hij altijd. Misschien had u niet eens moeten ingrijpen, want zijn vertrek stond vast. U deed wat u gevraagd werd en ook moest doen. En ik besef het zo goed: het is mensenwerk. Helaas ging het fout. Maar het feit dat u elke dag kwam, het feit dat u uw fout toegaf, het feit dat u er letterlijk en figuurlijk was en bent, dat geeft mij zo ongelooflijk veel rust en voldoening.’

We praten anderhalf uur. Na het emotionele gesprek staat ze op. Haar oude hand pakt me voor de tweede keer stevig vast. Ze buigt zich naar me toe en fluistert dan heel zacht in mijn oor: ‘Dank.’ Dan staat ze op, draait zich om en loopt zonder nog een woord te zeggen naar de deur.

Samen met de huisarts kijk ik haar na vanuit het raam. We drinken een kop koffie. Als het tuinhekje in de nevelige winteravond dichtslaat en zij alleen de straat oversteekt, emotioneert het eenzame beeld me. Dan zegt de huisarts zacht: ‘Het is goed. Zo is het goed.’ Het is fijne, warme, collegiale ondersteuning.

Zijn vrouw zegt me: Ik besef het zo goed: het is mensenwerk. Helaas ging het fout. Maar het feit dat u elke dag kwam, het feit dat u uw fout toegaf, het feit dat u er letterlijk en figuurlijk was en bent, dat geeft mij zo ongelooflijk veel rust en voldoening.’

Lees ook van Sander de Hosson:

Foto boven: PIXABAY