Even voorstellen: Sander de Hosson (Utrecht, 1977) is longarts en specialist palliatieve zorg in het Wilhelmina Ziekenhuis Assen (WZA). Enkele jaren geleden ontdekte hij ook zorg te kunnen verlenen via zijn pen en troost en begrip te kunnen bieden met het geschreven woord. Naast leerboeken over zijn vak en wetenschappelijke publicaties, schrijft Sander de Hosson columns over de zorg waarin hij de menselijke maat hanteert. In 2018 verscheen zijn bestsellerbundel 'Slotcouplet'.

On and on the rain will fall
Like tears from a star
Like tears from a star
On and on the rain will say
How fragile we are

(Sting)

Twee mensen

,,Zorg je wel goed voor me?” Een laatste grap voor de bronchoscopie begint. ,,Ik heb opgezocht waar je woont, en als je het niet goed doet, weet ik je te vinden!” Een vrolijke knipoog van de man volgt.

Ik zie nog net dat de verpleegkundige een naaldje inbrengt in de arm van de man. Hij is 77 jaar oud en neemt het allemaal gelaten op. Vorige week had ik hem op de polikliniek gezien. We keken samen naar een grote tumor in de linkeronderkwab van de long en ook naar de uitzaaiingen in de lymfeklieren tussen de longen. We hadden er een goed gesprek over gehad. Hij wilde graag een bronchoscopie, omdat hij zeker wilde weten dat het kwaadaardig was. ,,Als mijn lot dan definitief bezegeld is, zien we wel verder of er nog behandelingen komen”, had hij gezegd.

Propofol

Na een gezamenlijke check (we doorlopen vragen als: ‘Zijn de bloedverdunners wel op tijd gestopt?’) brengen we hem in diepe slaap met propofol. ,,Dag”, zegt hij en even zwaait hij nog naar mij. Ik moet lachen en zwaai terug. Ik roep nog: ‘Sterkte! Tot straks’.

We beginnen de procedure. Met de bronchoscoop passeer ik de stembanden en inspecteer de rechterlong: er zijn geen afwijkingen. In de linkeronderkwab kom ik al snel een grote longtumor tegen. Ik vraag de scopieverpleegkundige de biopteur in te brengen via het werkkanaal van de scoop en ik neem twee kleine bioptjes, weefselprikken. Het bloedt een beetje en mijn zicht op de tumor vermindert. Ik besluit het even schoon te spoelen, het vocht dat ik inspuit zuig ik weer op en ook dat zal ingestuurd worden naar de patholoog om onderzocht te worden op kwaadaardige cellen.

Als ik op de knop om terug te zuigen druk, merk ik ineens dat dit heel makkelijk gaat. Het potje aan het systeem vult zich binnen nog geen seconde met vocht. Helderrood vocht. Ik schrik, net als de sedationist naast mij. ,,Bloed!”, hoor ik. Als ik nog een keer op de spuit druk, merk ik ineens dat mijn zuigslang zich massaal vult met bloed.

Het is direct duidelijk, ik weet wat er gebeurt: een longbloeding. Ik zie in de zuigslang dat er maar bloed blijft komen. Het spuit door de slang heen. Op mijn scherm voor me, zie ik inmiddels helemaal niets meer, het scherm is helemaal rood. Ik blijf zuigen en binnen 20 seconden zit er meer dan een halve liter bloed in de opvangbak links naast mijn voet. ‘Een massale longbloeding’, gil ik. Ik roep: ‘Koud zout! Bel mijn collega erbij. Xylometazoline…‘ Maar er is geen beginnen aan. Dan zie ik dat de bak vol zit en onmiddellijk daarna zie ik dat het bloed uit zijn mond stroomt. In golfjes rond zijn mond, alsof water in een doucheputje omhoog komt. Steeds meer, ook uit zijn neus. Het stroomt zacht, spuit niet, maar toch zie ik dat er bloed op mijn witte jas zit. Hoe het daarop komt, weet ik niet. Het is vreselijk. Vreselijk.

Bloeddruk

Op de monitor zien we dat zijn bloeddruk en zuurstofverzadiging snel dalen. Bloeddruk 55 over 30, saturatie 55 procent. ,,Moeten we intuberen?”, vraagt de anaesthesist die ook binnengekomen is. ‘Nee’, zeg ik. ‘Het is zinloos, want de ademweg is helemaal niet vrij te krijgen en hij wil dat ook niet’, zeg ik, terwijl ik terugdenk aan het gesprek een week eerder.

Zijn bloeddruk daalt snel verder naar 35 over 20. We staken alle handelingen. Het is gebeurd. Hij is dood.

Iemand zegt dat. Misschien ik. Het wordt herhaald en dan wordt het helemaal stil in de ruimte. We staan allemaal als bevroren rond de man die in het midden ligt. Verbijsterd.

Na enkele minuten deins ik terug en loop na de spreekruimte een paar vertrekken verder om zijn vrouw te bellen.

‘Waar bent u?’ ,,In het restaurant”, zegt zij geschrokken.

,,Komt u alstublieft naar het scopiecentrum, het gaat niet goed met uw man”, lieg ik.

Binnen drie minuten zit ze tegenover mij. Alleen. Ik zie hoe ze mij strak aankijkt en haar handen vouwt. Mijn handen pakken haar handen in een automatisme vast en mijn palmen vouwen zich over haar knokkels alsof ze een spel spelen, waarvan iedere hand de regels al lang van te voren kende.

,,Hij is overleden.” Het gesprek moet vijf minuten geduurd hebben, maar veel weet ik er niet meer van af. Oh ja, een ding herinner ik nog precies: de stilte. Het zijn vijf minuten waarin we vooral zwijgen en elkaar aan kijken. Na deze adembenemende minuten, sluit zij af. ,,Ik neem u niets kwalijk.” Ze staat op en loopt naar haar man een vertrek verder om bij hem te zijn.

Ik sta ook op. Loop weg. Duizel. Ik heb ineens geen plan. Mijn vastigheid en routine zijn vertrokken. Op de gang, even later, raak ik in paniek. Een rare gewaarwording, merk ik als het zweet ineens over mijn hoofd gutst en ik het koud en warm tegelijk krijg.  Pas nu dringt het besef door wat zich net heeft afgespeeld. ‘Er is iemand gestorven nadat ik een biopt nam’, zeg ik tegen mezelf. Ik herhaal het. Twee keer. Hier verrichte ik een handeling, deed ik iets, waarna een cascade van fataal verlopende reacties volgde. Heb ik het wel goed gedaan? Heb ik het eigenlijk wel goed gedaan?

‘Ik heb niets fouts gedaan’, zeg ik hardop. Maar toch is hij nu dood. Het is verwarrend…

Ik ren naar de polikliniek. Tref daar mijn collega aan. Samen kijken we naar de scans en de foto’s van de ingreep. We ontdekken helemaal niets afwijkends. De procedure is helemaal ‘lege artis’, volgens de regelen der kunst, verlopen. ‘Ik heb niets fouts gedaan’, zeg ik hardop. Maar toch is hij nu dood. Het is verwarrend en ik wil me verdedigen terwijl niemand me aanvalt. Mijn collega ziet het en nuanceert: ,,Hij is gestorven aan die verschrikkelijke ziekte. Als de bloeding niet tijdens de scopie was opgetreden, was het wel na een hoestbui thuis in de nacht gebeurd”, zegt hij. Nog verschrikkelijker. Ik val stil. ‘Ja,’ zeg ik. ‘Ja.’

Waardevol

Als ik nu, vijf maanden later terugdenk aan de gebeurtenissen deze zomer, denk ik vooral terug aan deze gesprekken. Het is echt onbeschrijflijk waardevol wat collegiale ondersteuning in dit soort heftige situaties kan betekenen. Dat voel ik pas ten diepste als ik later die ochtend de forensisch arts bel om melding te maken van een niet-natuurlijke doodsoorzaak.

Hij stelt zich voor, ik ken hem niet, maar ik begin aan een stuk door te ratelen. Over de bloeding. Dat ik alles goed gedaan heb. Dat ik met zijn vrouw gesproken heb. Hoe ze reageerde. Dat de bloedverdunners gestopt zijn. Dat ik de procedure goed heb uitgevoerd. Dat er niets geks gebeurd is. Ik praat tot ik niets meer kan verzinnen en nog slechts kan zwijgen.

Na een lange stilte aan de andere kant van de lijn, stelt hij een vraag. De enige vraag die hij zal stellen, althans de enige die ik me kan herinneren: ,,Hoe is het nu met jou, Sander?”

De vraag emotioneert me en drukt me recht achterover en zet me vast tegen een muur in een kamer op de poli tot er tranen komen. Ik zak tegen mijn rug omlaag en blijf stil zitten. ,,Slecht,” zeg ik.

In het gesprek dat volgt, praten ineens niet meer twee dokters, evenmin twee zorgverleners… maar twee mensen.  

  • Aan dit verhaal zijn geen fictieve elementen toegevoegd. Gepubliceerd met nadrukkelijke toestemming van zijn echtgenote. Heb lief. De rest is ruis.