Sander de Hosson (Utrecht, 1977) is longarts en specialist palliatieve zorg in het Wilhelmina Ziekenhuis Assen (WZA). Enkele jaren geleden ontdekte hij ook zorg te kunnen verlenen via zijn pen en troost en begrip te kunnen bieden met het geschreven woord. Naast leerboeken over zijn vak en wetenschappelijke publicaties, schrijft Sander de Hosson columns over de zorg waarin hij de menselijke maat hanteert. Recent verscheen de 13e druk van zijn eerste bundel 'Slotcouplet'.

Ik snap niet hoe jullie dit doen. Hoe jij dit doet. Net is een vrouw overleden die twee weken geleden nog op de fiets zat, die alles was voor haar kleinkinderen, die haar man achterlaat met wie ze decennia samen was.

Zelfreflectie

‘Mijn aandachtsgebied is longkanker. Ik zie bange mensen, verdrietige mensen, wanhopige mensen. Ze komen met hun echtgenoten, met hun kinderen. En ik moet ze vertellen dat ze doodgaan. […]

Ik ben goed geworden in deze gesprekken. Maar aan het eind van de dag zit ik met een emmer vol tranen. Niet per se mijn eigen tranen. Wel tranen. Ik, specialist achter het bureau, professioneel, warm, empathisch, rustig. Een baken van rust in een zee vol ellende. Maar ergens achter in de spreekkamer sta ik zelf geluidloos te gillen.

Na zo’n dag thuiskomen is vervreemdend. Blije kinderen, kleurige verhalen. Maar een mama die nog heel ver weg is.’

Mariska Koster, oud-longarts* – Citaat uit: ‘Arts heeft eenzaam beroep’, Medisch Contact, december 2013.

Het artikel van mijn collega-longarts Mariska Koster over de reden dat ze met haar werk gestopt was, leidde in 2013 tot veel discussie. In haar betoog roept ze op tot intervisie. Hierbij praten beroepsgenoten met elkaar over heftige situaties in hun werk, waardoor ze kunnen reflecteren op hun professionaliteit en ook stoom kunnen afblazen. Deze krachtige vorm van (zelf)reflectie onder artsen en verpleegkundigen is relatief zeldzaam, behalve in de praktijk van psychiaters, bedrijfsartsen en huisartsen.

Ik ben het met haar eens dat dit een groot gemis is. Opvallend was dat ze erg veel bijval kreeg, maar er waren ook schaamteloze reacties: ‘Als je er niet tegen kan, moet je hier misschien niet zijn.’ Wat zou het goed zijn als juist deze dokters zich een spiegel zouden voorhouden, want juist zij zijn gebaat bij reflectie. De krassen op hun ziel zijn ze aan te zien, en ze zijn niet mooi.

Coassistent

Ik moet ineens terugdenken aan het artikel van Koster als ik zie wat voor impact de dood op een coassistent heeft, die ik begeleid. Het is tussen de middag, vlak voor het begin van het middagspreekuur. Een oude vrouw op de afdeling is verwacht overleden. Na het schouwen van het lichaam vul ik de noodzakelijke papieren in. Ik loop samen met de coassistent nog even langs de familie en neem afscheid. ‘Het is vredig gegaan,’ zeg ik tegen de coassistent, die me gedurende het schouwen heeft vergezeld. Dan lopen we naar de polikliniek, het spreekuur gaat beginnen.

‘Heb je die nieuwe patiënt met benauwdheid die je zo gaat zien nog kunnen voorbereiden?’ vraag ik de coassistent.

Het blijft stil. Als ik naar haar kijk, zie ik dat ze op haar lip bijt om niet te huilen. Ze kijkt strak vooruit.

‘Gaat het?’

‘Nee.’

We slaan rechtsaf de coassistentenruimte in. Ze ploft neer op de bank.

‘Hoe voel je je?’ vraag ik.

‘Het is zo heftig. Zo heftig.’ Ze schudt met haar hoofd. ‘Ik snap niet hoe jullie dit doen. Hoe jij dit doet. Net is een vrouw overleden die twee weken geleden nog op de fiets zat, die alles was voor haar kleinkinderen, die haar man achterlaat met wie ze decennia samen was.’

Onwerkelijk

Ze kijkt voor zich uit. Ik zie dat haar wangen rood zijn. Ze probeert haar tranen te verbergen totdat dat niet meer mogelijk is. ‘Sorry,’ zegt ze, ‘sorry, maar de dood is zo onwerkelijk. Het is zo fucking oneerlijk.’ Dan kijkt ze me recht in de ogen, bijna fel, en stelt een vraag waar ik van schrik; het is precies die vraag waarop ik maar met moeite een antwoord kan verzinnen.

‘Hoe doe je dat eigenlijk in godsnaam?’

In de geneeskunde is de dood altijd aanwezig. Hij is onlosmakelijk met het vak verbonden. Dat is lastig, want zo zijn we niet opgeleid. Dokters maken patiënten beter. Punt.

Innovatieve medicatie is in vrijwel alle takken van de zorg een leidend thema, overall survival de heilige graal. Het verbeteren van de vijfjaarsoverleving met enkele procenten wordt door ons dokters gevierd als een overwinning. Het is breaking news op grote oncologiecongressen. En natuurlijk is dat terecht, maar dat neemt niet weg dat de dood in ons vak de realiteit van elke dag is en zal blijven.

‘Hoe doe je dat eigenlijk in godsnaam?’

Ik denk dat deze vraag veel te weinig gesteld wordt.

Grenzen

Iedere dokter of verpleegkundige zal een persoonlijk antwoord geven. Voor mij heeft het met professionele nabijheid te maken; in de voorbije jaren heb ik geprobeerd om grenzen te trekken en te bepalen wat de juiste afstand tot de patiënt is. Ik heb dit op eigen houtje moeten doen, want tijdens de opleiding was er erg weinig aandacht voor deze professionele vaardigheid. Ik denk dat het me een betere dokter heeft gemaakt. Ik begrijp dat coassistenten nu veel meer aan intervisie doen, wat fantastisch is.

Toen Mariska Koster in 2013 haar artikel publiceerde, riep ze op tot intervisie met een verplichting tot emotionele ondersteuning, om zo de menselijkheid van dokters te beschermen. Compassie en empathie liggen onmiskenbaar aan het hart van de geneeskunde van de komende eeuw, een plaats die ze al die tijd al hadden moeten innemen.

De krachtige kern van Kosters betoog vinden we terug in een parallel die ze trekt met een ander beroep:

Een chirurg staat een hele nacht te opereren om een patiënt te redden. Maar het lukt niet, en de patiënt sterft. Een brandweerman gaat een brandend huis in om een man te redden. Maar het lukt niet, en de man sterft.

De brandweerman krijgt professionele opvang. De chirurg koffie, en gaat visite lopen, of begint met zijn spreekuur.

Koffie dus. En ik heb een brandende vraag voor de chirurg: ‘Hoe doe jij dat eigenlijk? In godsnaam?’

Ze probeert haar tranen te verbergen totdat dat niet meer mogelijk is. ‘Sorry,’ zegt ze, ‘sorry, maar de dood is zo onwerkelijk. Het is zo fucking oneerlijk.’

Lees nog meer columns van Sander de Hosson: