Onbekenden in je gezichtsveld bijna als melaatsen beschouwend. Als besmettingsbronnen. Als potentiële virusverspreiders. Als levensrisico’s.
Niets is meer zoals het was. Ons aller leven, zoals het in onze ogen hoorde te zijn. Zoals we gewend waren. Waar we bijna niet meer van opkeken. Dat we heel gewoon vonden, doodgewoon eigenlijk, de normaalste zaak van de wereld. Waar we soms zelfs recht op meenden te hebben.
Gemopper bij een acute stroomstoring van een half uur (‘Shit, nu heb ik het Journaal gemist…’, of: een tv-serie die je volgde). Gebrom als de wijn of de pindakaas plotseling op bleek; je had er net zo’n zin in. Woorden aan de telefoon wanneer het bestelde pakje er na drie dagen nog niet bleek te zijn: ‘We hebben het nodig voor een verjaardag, ziet u?’ De papieren krant die al wekenlang ‘veel te laat’ werd bezorgd; nu wéten we waarmee de kranten dagelijks gevuld zijn, ook al lijkt hetzelfde nieuws elke dag in nóg zwartere inkt gedrukt.
Nu durven we die krant nog amper aan te raken: het virus zou ook op papier in leven kunnen blijven… Dénken wetenschappers.
Onbekommerd
Niets is meer hetzelfde. Alles is anders. Alles staat op z’n kop. Geen onderdeel is gelijk. Verlangend kijken we – nu al – terug naar hoe het eens was. Het leven van onbekommerdheid, van verwend-zijn, want dát waren we, zonder er erg in te hebben, zonder het te beseffen – het is niet meer. Het is weg, verdampt. Het lijkt plotseling ook zo lang geleden. Nauwelijks twee weken… toen was onze wereld een andere en de epidemie nog ver weg. Nu ja, in China, ver van ons bed, aan de andere kant van de wereld, voor ons gevoel… Oké, ook in Italië.
Arme, zwaar getroffen landen, arme diepverdrietige families. Duizenden gezinnen. Nu maken wij door wat zij beleefden, in alle hevigheid.
Smetvrezend, contactmijdend, virusontlopend gaan we inmiddels door het leven. De overheid dicteert ons: ‘Nies in de holte van je elleboog, was je handen grondig zeker 20 seconden achtereen, blijf minstens anderhalve meter uit elkaar – en blijf thuis, ga niet de straat op, blijf thuis. Blijf binnen als je niet noodzakelijk naar buiten moet.’ Amper durven we nog te bewegen.
Packman
Strategisch plannend wat het veiligste moment is om tóch naar de supermarkt of de apotheek te gaan. Onbekenden in je gezichtsveld bijna als melaatsen beschouwend. Als besmettingsbronnen. Als potentiële virusverspreiders. Als levensrisico’s. Een goede relatie postte vandaag op Twitter: ‘Boodschappen doen is net als Packman. Zie je iemand in een smal gangpad lopen, dan snel omdraaien en kijken of het volgende gangpad vrij is’, en hij zette er een Packman-afbeelding bij.
Het binnenhalen van de boodschappen is tot een hachelijk avontuur verworden. De kans op opname op een intensive care-afdeling van een ziekenhuis (als je de pech had van een niezende persoon bij de melkvitrine of iemand met een droge hoest bij het al dagen lege vak met ontsmettingsmiddelen), was in de voorbije twee weken niet denkbeeldig. Gelukkig hanteren supermarkten sinds enkele dagen nu het beleid van één persoon per 10 vierkante meter. Het geeft wat ruimte tot het virus.
Gearmd
Buiten schijnt de voorjaarszon. Binnen taxeer ik, voor het raam staand, de afstand tussen de weinige mensen op straat. Schud m’n hoofd als ik zie hoe een man en een vrouw – nog wel gearmd! – een ochtendwandeling maken. Maak m’n vrouw erop attent: ‘Kijk nou! Die geven het goede voorbeeld zeg, maar niet heus.’ Zij brengt me tot rede: ‘Ze zijn getrouwd, ze wonen bij elkaar. Net als wij. Dan maakt het niet uit.’ Enkele weken geleden zou me dit tafereel niet eens zijn opgevallen.
Contact met de kinderen verloopt via een beeldverbinding. Ze wonen op amper een kwartier afstand met de auto. Bezoeken kunnen we ze niet. Mógen we ze niet. En zij ons niet. Het gemis is voelbaar. We app’en. Ons nieuwe kleinkind begluren we via de IPad. Een mij onbekend spelend kind botst op het trottoir tegen me op, als ik de vuilnisbak buiten zet. Even maak ik me zorgen. Het zal toch niet…?! (Want ook kinderen kunnen mogelijk de besmetting overbrengen).
Verkrampt
In amper twee weken is de wereld tot stilstand gekomen. Zijn we verkrampt geraakt. Door een ziekteverwekkend virus dat er ineens was. Ontkiemd en verspreid via een smerige Chinese dierenmarkt in Wuhan, een stad waar we nog nooit van hadden gehoord.
Allemachtig…!
Nu al 434 verdrietige families in Nederland, bijna 7500 gediagnosticeerde besmettingen. Overvolle ziekenhuizen. Zwaar overbelaste zorgmedewerkers. En wereldwijd: tienduizenden doden, honderdduizenden coronazieken, economieën die aan het instorten zijn, massale werkeloosheid op komst. Een diepe recessie.
En… van elke realiteit gespeende presidenten, die menen dat ‘alles met Pasen weer normaal is’ en ‘de coronapandemie slechts een verzinsel’. Ik wou dat deze twee dwazen uit Amerika en Brazilië gelijk hadden. Dat ik straks wakker word en dat dit alles een boze droom blijkt te zijn.
Smetvrezend, contactmijdend, virusontlopend gaan we inmiddels door het leven. De overheid dicteert ons: ‘Nies in de holte van je elleboog, was je handen grondig zeker 20 seconden achtereen, blijf minstens anderhalve meter uit elkaar – en blijf thuis, ga niet de straat op, blijf thuis. Blijf binnen als je niet noodzakelijk naar buiten moet.’ Amper durven we nog te bewegen.

Beeld: Pixabay