Het kwaadaardige gezicht van een epidemie
Hoe zal het op dit moment in Wuhan zijn? In die grote, plotseling bij ons bekende Chinese stad waarin ruim elf miljoen inwoners leven, op het kruispunt van twee beroemde Chinese rivieren – de Jangtsekiang en de Hanrivier.
Het is er vrijwel uitgestorven, ‘de stad is sinister als een spookstad’ meldt een Nederlandse journalist ter plekke. De verkeersaders lijken leeggebloed. Bussen en taxi’s rijden niet, treinen evenmin. Luchthavens houden de meeste vliegtuigen aan de grond, havens hun schepen afgemeerd. Alle bewegingen van de stad zijn bevroren, net als talloze toeristische verlokkingen. Eind december 2019 werd in Wuhan de nieuwe virusstam ontdekt die nu iedereen ter wereld zorgen baart. Zeker dertien grote en kleinere steden in China lijden ernstig onder de aanwezigheid van deze potentieel dodelijke ziekteverwekker.
Mondkapjes
Weinig mensen zijn op straat, alleen zij die er werkelijk op uit moeten verlaten hun woningen. Wat schichtig lopen ze buiten of trappen vlug verder op hun fiets. Of ze nemen de kortste route met de auto om daarna weer snel thuis terug te keren. De meeste ‘Wuhanners’ dragen mondkapjes, of hebben een sjaal over hun gezicht getrokken in de hoop dat die hen zal beschermen tegen een onzichtbaar virus dat een verlammende uitwerking heeft op het openbare leven. Zeker is dat het micro-organisme, een nieuwe variant van het coronavirus, inmiddels het leven heeft ontnomen aan ten minste 82 Chinezen en bijna 3.000 mensen ziek heeft gemaakt.
‘Het is het topje van de ijsberg’, zeggen infectieziekte-experts. Het vermoedelijke besmettingscijfer ‘10.000’ klinkt al uit hun monden.
De mensen zijn nerveus, angstig soms, merken observerende journalisten, maar vooral onzeker over wat het virusonheil zal brengen. Thuis wachten ze de ontwikkelingen gelaten af. De komende weken zullen ze daar ook noodgedwongen moeten blijven, ze kunnen niet anders. Het bestuur van Wuhan heeft de stad goeddeels op slot gedaan. Hier en daar staan nog wat mensen, weggedoken in hun mondkapjes, in rijen voor voedingswinkels om nog aan wat voedsel te komen voor het geval het lang gaat duren en de provisiekast ook thuis leeg raakt. Hoe zal het dan verder moeten? Want ook de supermarkten zijn vrijwel leeg. En de ziekenhuizen overvol, met personeel dat de stress uithuilt. De Chinese president Xi Pinjing heeft gezegd dat de bevoorrading van Wuhan gegarandeerd is. Intussen wordt alles schaarser, leger en met de dag desolater.
Bizar ballet
Er is echter één plek waar volop activiteit heerst: op een bouwterrein aan de rand van de stad. Daar voeren tientallen graafmachines een bizar ballet uit van starre bewegingen. Als een eigentijdse Danse Macabre. Op videobeelden zag ik een metalen pirouette, en een ijzeren plié, ook een lawaaiige balancé. In tien dagen, amper acht van nu, dienen zij een noodhospitaal met duizend bedden tevoorschijn te toveren.
In 1994 schreef ik het boek ‘In de Greep van de Griep’ (uitgeverij Het Spectrum) over de ontreddering in Nederland ten tijde van de Spaanse griep in de jaren 1918-1921, voortvloeiend uit de Eerste Wereldoorlog die weliswaar aan Nederland voorbij ging. Maar de griep raakte ‘ons’ wel. Een kolossale epidemie was het, de grootste en dodelijkste aller tijden. Een, die door Nederlandse kranten in die tijd werd beschreven als ‘een windvlaag des doods’. Wereldwijd kostte deze griep veroorzaakt door de toen ook nog onbekende influenzavirusstam H1N1 aan naar schatting 20 tot 40 miljoen mensen het leven. Hier te lande stierven zeker zestigduizend mensen… vele duizenden aan longontstekingen.
Zwarte linten van verdriet en medeleven in de straten en op de pleinen. Ontelbare pagina’s rouwadvertenties in de kranten.
Een passage uit mijn boek. ‘De oorlog die het influenzavirus tegen de mensheid voerde, ging ongeremd voort. Een wapenstilstand met het virus was onmogelijk. En overal ter wereld waar het virus toesloeg, ontstond hetzelfde beeld van totale ontwrichting van het openbare leven in steden en dorpen: zieken, stervenden, overledenen en duizenden in rouw. Zwarte linten van verdriet en medeleven in de straten en op de pleinen. Ontelbare pagina’s rouwadvertenties in de kranten. Begrafenisondernemers die het aantal teraardebestellingen niet of nauwelijks aankonden. Lijkkistenmakers die het hout niet konden aanslepen en begraafplaatsen die in rap tempo vol raakten. Artsen en verpleegkundigen, zelf geveld door de influenza, waren niet in staat zieken hulp te bieden. Scholen stonden half leeg, openbare diensten wankelden, overheidsgebouwen raakten onbevolkt, theaters en bioscopen werden gesloten. Politieagenten droegen doekjes over mond en neus om zich te beschermen tegen passanten of arrestanten overgebrachte infecties. Kappers of caissières proberen zich met een lapje voor het gelaat af te schermen van het gevaarlijke virus. De burgers waren bang voor elkaar geworden.’
Dít is wat een virus kan doen met een stad, met een land of landen, wanneer het ontembaar blijkt en niet in te perken. Dan ontstaat het kwaadaardige gezicht van een epidemie.

Een noodziekenhuis vol patiënten met de Spaanse griep, omstreeks 1918. Bron: Wikipedia