Sander de Hosson (Utrecht, 1977) is longarts en specialist palliatieve zorg in het Wilhelmina Ziekenhuis Assen (WZA). Enkele jaren geleden ontdekte hij ook zorg te kunnen verlenen via zijn pen en troost en begrip te kunnen bieden met het geschreven woord. Naast leerboeken over zijn vak en wetenschappelijke publicaties, schrijft Sander de Hosson columns over de zorg waarin hij de menselijke maat hanteert. Onlangs verscheen de 13e druk van zijn eerste bundel 'Slotcouplet'.

Het voelt vreemd; niet eerder ben ik hun onder ogen gekomen zonder de bescherming van mijn witte jas. Nu sta ik hier, in een capuchontrui die ik vanochtend achteloos heb aangetrokken.

Een harde boodschap

Ik ontmoet de huisarts op de oprit, in het kleine Drentse dorp. Hij schudt mij stilzwijgend de hand in de koude novemberzon. Het is wat opmerkelijk, omdat we vaak bellen, maar elkaar niet eerder ontmoet hebben. De huisarts heeft me die middag gebeld met een niet-alledaags verzoek: of ik langs wilde komen om afscheid te nemen van een van mijn patiënten. Of eigenlijk, om ervoor te zorgen dat hij zelf afscheid kan nemen van het leven. ‘Hij is er nog niet klaar voor. Het is tijd voor duidelijkheid. Hij kan absoluut niet meer naar jou toe komen.’

De echtgenote doet open. Anderhalf jaar geleden heb ik haar en haar man verteld dat hij longkanker had. Hij was toen net 43 jaar. Er waren uitzaaiingen naar zijn botten en naar zijn bijnieren.

Capuchontrui

Het voelt vreemd; niet eerder ben ik hun onder ogen gekomen zonder de bescherming van mijn witte jas. Nu sta ik hier, in een capuchontrui die ik vanochtend achteloos heb aangetrokken. Is het wel goed hier te komen, zo ver buiten mijn comfortzone, zonder mijn kamer, mijn bureau, mijn stethoscoop?

Maanden vol hoop en wanhoop zijn aan dit moment voorafgegaan. Inmiddels ken ik ze goed, dit echtpaar.

Anderhalf jaar eerder had hij woest en tegelijk verdrietig naar me gekeken. Hij had twee kinderen, nog net geen tieners. Toen hij benauwd was geworden en ook pijn kreeg, vooral veel pijn kreeg – hij verontschuldigde zich er destijds voor – had hij de huisarts gebeld en was bij hem op het spreekuur gekomen. Dezelfde huisarts die nu naast me op de bank zit en even gespannen is als ik.

Maanden vol hoop en wanhoop zijn aan dit moment voorafgegaan. Inmiddels ken ik ze goed, dit echtpaar. Zijn ogen waren opvallend helder tijdens dat allereerste gesprek. Hij was scherp, gedecideerd. Beschermend ten aanzien van zijn kinderen, over wie hij nog veel zou vertellen. Hij zou er voor ze zijn, hij zou blijven. Want hij zou dit overleven.

Cijfers

Ik heb vaak verteld over de overlevingscijfers van longkanker. Dat het moeilijk te zeggen was. Dat het bij uitzaaiingen vaak een kwestie van maanden was – maar dat was een gemiddelde, dat gold niet noodzakelijk voor een individu. Ik draaide de cijfers automatisch af. Hij was jong, ja, dat was een voordeel. Maar ik had telkens opnieuw geprobeerd duidelijk te zijn: uiteindelijk zou hij sterven aan deze ziekte.

De gesprekken met hem waren nooit makkelijk geweest, altijd was er weer zijn hoop op nieuwe behandelingen. Elk veelbelovend nieuwsbericht over nieuwe therapieën, over betere overleving in korte tijd, vereiste steevast een pijnlijke nuancering van mijn kant. Een pijnlijke duidelijkheid.

Er volgde overleg met het Antoni van Leeuwenhoek-ziekenhuis. Een rit naar het verre Amsterdam. Toch weer een behandeling, nieuwe chemo. Maar de ziekte brak er steeds weer doorheen.

De patiënt is op geen enkele manier gebaat bij onduidelijkheid over zijn kansen, zeker nu de ziekte zo gevorderd is.

Uiteindelijk ontstond peritonitis carcinomatosa ofwel buikvliesuitzaaiingen,  waardoor zijn buik gezwollen raakte door vocht dat zich tussen zijn organen ophoopte. Hij kreeg vooral pijn door ernstige verstopping. Vier keer hebben we het vocht weggehaald, het interval werd steeds korter.

Zijn vrouw schenkt koffie in. Hij vraagt me naderbij te komen en naast zijn bed te gaan zitten. In de hoek zitten de twee kinderen, die ik niet eerder heb gezien. Een meisje en een jongen. Ik zie haar betraande gezichtje. Hoe graag ik nu ook zou willen, de realiteit is niet te vermijden.

‘Je bent stervende. Je gaat dood.’

Dof

Ik besef dat de boodschap op een harde manier gebracht wordt, en dat dit ook het eerste is dat we zeggen. Het dient echter een belangrijk doel; de patiënt is op geen enkele manier gebaat bij onduidelijkheid over zijn kansen, zeker nu de ziekte zo gevorderd is.

Hij kijkt me aan met ogen die eerder altijd straalden, maar nu dof zijn geworden. Dof van de chemotherapie, de vier kuren, de onderhoudsbehandeling met dat dure middel en daarna weer chemo. Maar dof werden ze vooral vanwege het naderend verlies van zijn vaderschap. Ik wist dat dat voor hem het meest ongeneeslijke was.

‘Dus het is afgelopen? Hier stopt het?’

‘Ja,’ zegt de huisarts. ‘Het gaat niet meer.’ Korte stilte. Een schorheid in zijn stem. ‘Zo gaat het niet meer.’

Zijn ogen glijden van de huisarts naar mij, naar zijn vrouw en als laatste naar zijn kinderen.

Tranen

Na drie kwartier staan we op de oprit. Nog stiller dan bij aankomst. Inmiddels is het donker geworden. We geven elkaar de hand. Hebben we het goed gedaan? Kun je dit goed doen? Is het eigenlijk wel professioneel dat zowel de huisarts als ik nu tranen in de ogen hadden?

Een week later krijg ik een brief, geschreven op de dag tussen ons gesprek en zijn dood. Ik bewaar hem in mijn bureau tot de dag dat ik zal stoppen met werken.

Beste dokter De Hosson,

Het is altijd een gegeven geweest dat ik zou sterven. Door de volstrekte duidelijkheid hierover is, ondanks de bijwerkingen van de medicijnen, de wanhoop en het grote verdriet, het laatste stuk van mijn leven en mijn sterven heel waardevol geweest voor mijn vrouw, mijn kinderen en voor mij. Dank u wel.

In de hoek zitten de twee kinderen, die ik niet eerder heb gezien. Een meisje en een jongen. Ik zie haar betraande gezichtje.