Sander de Hosson (Utrecht, 1977) is longarts en specialist palliatieve zorg in het Wilhelmina Ziekenhuis Assen (WZA). Enkele jaren geleden ontdekte hij ook zorg te kunnen verlenen via zijn pen en troost en begrip te kunnen bieden met het geschreven woord. Naast leerboeken over zijn vak en wetenschappelijke publicaties, schrijft Sander de Hosson columns over de zorg waarin hij de menselijke maat hanteert. Onlangs verscheen de 13e druk van zijn eerste bundel 'Slotcouplet'.

Ik heb spijt van de laatste chemokuur – ik had er zelf vooraf al erg over getwijfeld, omdat haar conditie balanceerde op de grens van aanvaardbaar. De vrouw zelf en vooral haar zoon hadden me weten te overtuigen.

Beeld: PIXABAY

Doodgaan in een andere cultuur

De man staat dreigend tegenover me in de deuropening van de kamer waar zijn moeder sterft. Ik voel de spanning en moet een stap terugzetten. De twintiger is haar oudste zoon en daarmee de enige die mij te woord staat. Alle leden van de familie zijn aanwezig en ze zijn met velen. Mij is uitgelegd dat dit zo werkt binnen een Molukse familie.

Binnen in de kamer zitten vier familieleden, en in de familiekamer verderop in de gang misschien wel twintig. We hebben heel duidelijke afspraken gemaakt over het bezoeken van moeder, want in het ziekenhuiskamertje passen niet meer dan vier bezoekers.

Conditie

Ik heb spijt van de laatste chemokuur – ik had er zelf vooraf al erg over getwijfeld, omdat haar conditie balanceerde op de grens van aanvaardbaar. De vrouw zelf en vooral haar zoon hadden me weten te overtuigen. ‘Ik wil nog zo graag, het is nog niet klaar,’ had ze gezegd. ‘Zo slecht is haar conditie niet,’ had haar zoon aangevuld. Ik zou later merken dat ze zich sterker voordeed dan dat ze daadwerkelijk was; ze bleek veel meer op bed te liggen dan mij was verteld.

Toen ze lichamelijk compleet instortte na die kuur, konden patiënte en haar familie niet anders dan toegeven dat doorgaan met de behandeling een rampzalige koers zou betekenen. Omdat bemoeienis vanuit het ziekenhuis op dat moment geen bijdrage aan zou leveren, had ik op de polikliniek voorlopig afscheid van ze genomen. De huisarts zou de zorg verder oppakken.

Vochttoestand

Hierna ging het snel achteruit, en nog geen drie weken later belde de huisarts met het verzoek of we haar toch niet nog even wilden opnemen voor een infuus, zodat haar vochttoestand zou verbeteren. Ik begreep dat hij met de rug tegen de muur stond.

Toen ik haar zag, lag ze op een ambulance-brancard op de afdeling. Haar huid was vaalgeel geworden en haar tong was gortdroog. De ademhaling was oppervlakkig en snel. Een klinische blik was nu meer dan voldoende: deze vrouw was in het eindstadium van haar leven.

‘Dokter, zou u iets voor ons willen doen? Zou u willen doorgaan met het infuus? Dan hebben we in ieder geval het gevoel dat alles gedaan is en dat ze niet uitgedroogd overlijdt.’

Ik vertelde de zoon dit en bemerkte direct tegenwerking. Het afspreken van een noodzakelijk niet-reanimeer- en niet-beadembeleid was buitengewoon ingewikkeld, en het staken van een actieve behandeling was ronduit onmogelijk. Toen de zoon dwingend tegen me zei: ‘U gaat door tot het bittere eind’, antwoordde ik hem: ‘Dat doen we al lang niet meer.’

Medisch zinloos

Wanneer iemand uit een andere cultuur dan de Nederlandse in een Nederlands ziekenhuis sterft, moeten wij rekening houden met hoe men in die cultuur denkt over sterven. Patiënten van Nederlandse afkomst zijn in het algemeen de laatste decennia openlijker over de dood gaan spreken, en ze accepteren gemakkelijker dat een medisch zinloze behandeling gestaakt wordt. In andere culturen is dat echter niet vanzelfsprekend. Daar wordt het moment van sterven bepaald door de God van een abrahamitische religie, en tot dat moment wordt maximaal behandeld. Men stopt niet met voeding, antibiotica of vocht, ook al dienen die geen enkel doel meer. Morfine om benauwdheid of pijn te bestrijden en palliatieve sedatie zijn vaak niet of nauwelijks bespreekbaar, en euthanasie is ronduit verboden. Palliatieve zorg verlenen aan deze groep is dan ook een ingewikkelde taak, waarbij de zorgverlener zich niet zelden voor allerlei morele dilemma’s gesteld ziet.

Als de zoon hoort dat het einde genaderd is, en dat ik voornemens ben een ziektegerichte behandeling te staken en over te gaan op een maximaal ondersteunende behandeling, balt hij zijn vuisten en gilt woorden die ik niet kan verstaan. Zijn broer pakt hem vast en samen huilen ze. Ik ben me erg bewust van hun boosheid en frustratie, en stap achteruit om ze de ruimte te geven.

Infuus

Het lukt de jongere man om zijn broer te kalmeren, en als we tegenover elkaar in de artsenkamer zitten, lijken de oudste zoon en ik nader tot elkaar te komen. Hij aanvaardt uiteindelijk dat zijn moeder onafwendbaar op korte termijn zal overlijden, maar stelt me nadrukkelijk een vraag: ‘Dokter, zou u iets voor ons willen doen? Zou u willen doorgaan met het infuus? Dan hebben we in ieder geval het gevoel dat alles gedaan is en dat ze niet uitgedroogd overlijdt.’

Ik heb moeite met gas geven en remmen tegelijk. Dat leidt in het verkeer tot ongelukken, maar ook in de geneeskunde kan het schaden. Medisch gezien is een infuus geven aan een stervende patiënte niet alleen zinloos; het kan ook leiden tot verlenging van het lijden. Ik besluit met een geestelijk verzorger en vervolgens ook met een imam te overleggen. Zij leggen me uit hoe belangrijk deze stap is voor de verwerking van het leed van dit gezin. Dan ga ik overstag en spreek een infuus af. Of dat moreel gerechtvaardigd is, mogen anderen zeggen.

Ze overlijdt een dag later, met een lopend infuus en uiteindelijk ook morfine, omdat de familie heeft ingezien dat het zo niet langer kon. Als ik haar lichaam schouw en met de zoon nog even napraat, krijg ik een warme handdruk. Van de boosheid van een dag eerder is niets meer merkbaar: ‘Dank dat u luisterde,’ zegt hij zacht.

Zij leggen me uit hoe belangrijk deze stap is voor de verwerking van het leed van dit gezin. Dan ga ik overstag en spreek een infuus af.