Niet wetende van het latere verzoek van de huisarts, vraag ik of ik over twee weken nog even met haar mag bellen hoe het gaat. Ze antwoordt: ‘Dat mag, maar als ik niet opneem, ben ik dood. Ik wil euthanasie.’

De trouwjurk 

“Niet te laat komen”, appt een collega een dag tevoren. “En ook niet te vroeg. Beiden zijn niet goed”.

Stipt om negen uur in de ochtend drukt de huisarts op de bel van een doorzonhuis in het kleine dorp. Mijn hart bonkt in mijn keel als een vriendin van de vrouw opendoet. “Hoi”, zegt ze en de deur zwiept verder open. “Kom verder.”

Een klein uur eerder was ik ‘voor een koffie vooraf’ over een landweg dwars door de natuur naar de huisartsenpraktijk gereden. Het was prachtig weer, de zon scheen tegen een strakblauwe achtergrond al volop over de groene, in ochtendnevel gehulde weilanden.

Jonge kinderen

Er passeren weinig andere auto’s, maar eentje valt me op: een jonge vrouw moet afremmen zodat we kunnen passeren op de nauwe weg en ik zie nog net dat op de achterbank drie kleine kinderen zitten. Gezien het tijdstip gaan ze vast naar school. Het beeld van jonge kinderen op dit moment vliegt me aan en ik begrijp niet goed waarom. “Zouden ze wel weten waarom ik hier rijd?” vraag ik me af. “Dat ik er zo bij ben als iemand sterft na het toedienen van een injectie? Is het misschien wel het scherpe contrast tussen leven en de dood?”, schiet door mijn hoofd.

De koffie met de huisarts vooraf is heel fijn. Ik kijk hoe ze de medicatie klaar maakt. Als ze daarmee klaar is, slaat ze haar arm om mijn pols. “Bedankt” zegt ze. “Bedankt dat je me wilt ondersteunen. Ik zou dit nooit alleen willen doen. Het is zo eenzaam.” Toen ze me een week eerder vroeg, had ik geen seconde getwijfeld over het antwoord. Ik zie collegiale ondersteuning als een logische en morele verplichting van mijn werk.

Onvermijdelijk

De laatste keer dat ik een euthanasie meemaakte, is al vele jaren geleden. Toen deed ik het zelf. Alleen. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat die gebeurtenissen zijn weerslag op mij hebben gehad. Tientallen keren heb ik die momenten teruggehaald. Toen ik eens met een collega over mijn ervaring sprak, zei hij: “Dokters zijn opgeleid om te genezen, dus daarom is het zo moeilijk”. Maar dat is het niet, dat is niet waarom ik dit specifiek zo moeilijk vind. De dood hoort onlosmakelijk bij mijn werk. Wij kunnen bij heel ernstige ziekten vaak helemaal niet genezen. Van mijn patiënten met longkanker overlijdt 90 procent. De onvermijdelijkheid van hun dood stond vaak al vast. Ik zie het juist als een hogere taak om de weg naar die dood te verlichten. “Genezing van lijden,” ben ik dat gaan noemen.

Palliatieve zorg is een heel breed vak, en -hoewel de nadruk van de media wel eens anders doet geloven- is euthanasie daar maar een beperkt onderdeel van. U zult zich afvragen waarom ik dat juist in deze column zo concreet opschrijf, maar er is geen andere plek waar dat beter past: er mag in de media veel meer over andere aspecten van goede zorg in de latere en laatste fase geschreven worden.

Ik heb het grootste respect voor mensen die kiezen voor deze weg; hij is vaak heel begrijpelijk door de ondraaglijkheid van het lijden, maar de keuze zelf zal ik altijd heel intens vinden. Voor alle betrokkenen.

Rauwheid

Het gaat me daarbij niet om de rauwheid van de procedure (wat voor mij vooral de onmiddellijke en onomkeerbare consequentie van de handeling is), misschien valt vooral de planbaarheid van de procedure mij zwaar: het vastleggen van een tijdstip, in dit geval precies om negen uur in de ochtend. “Wie zou die tijd bedacht hebben?” bedenk ik mij. “De patiënt zelf of toch de huisarts? Waarom niet om acht uur ’s avonds? Of in de middag. “Wat doe je eigenlijk als je weet dat je straks of morgen gaat sterven. Tel je de uren af? Luister je nog even naar je allerliefste lievelingsmuziek? Hoe vul je de uren? Denk je niet steeds: ‘Was het maar zover’. Of juist niet: zijn er perioden met twijfel? Het zijn vragen die maar blijven resoneren.

We stappen de kamer binnen. De vrouw zit aan een ronde tafel en om haar heen zitten zeker vijf anderen. “Hoi”, roept ze vrolijk. “Ik typ nog even wat op Facebook. Maar de antwoorden lees ik niet meer, hoor.” Ze kijkt ons aan. Een vriendelijke glimlach en in niets lijkt ze meer op de vrouw die ik eerder zag. Ze ziet er prachtig uit in een felrode, fluwelen trouwjurk.

Twee weken eerder had ik haar voor het eerst ontmoet, omdat ze de longfoto wilde zien. Het beeld was dramatisch: de hoofdbronchus naar de linker-onderkwab werd volledig omsloten door een grote tumor die elke luchtverplaatsing naar achterliggend longweefsel onmogelijk had gemaakt. In haar oksel zaten vele lymfeklier-metastasen, maar de grootste uitzaaiing zat boven haar sleutelbeen. Die deed veel pijn en dat begreep ik ook, want hij groeide loodrecht door het bot heen die ter plekke ook doormidden was.

Euthanasie

Toen ik begon over verder onderzoek en een eventuele behandeling was ze even resoluut als pertinent: “Genoeg gezien, beste dokter. Ik hoef dat niet mee te maken. Het is ondraaglijk. Ik wil sterven.” Ze vertelde me dat haar man en haar dochter beiden gestorven waren door kanker en dat de ziektetrajecten heftig geweest waren. “Dat zal me nooit overkomen.” Niet wetende van het latere verzoek van de huisarts, vraag ik of ik over twee weken nog even met haar mag bellen hoe het gaat. Ze antwoordt: “Dat mag, maar als ik niet opneem, ben ik dood. Ik wil euthanasie.”

De kleine huiskamer wordt voor een groot deel ingenomen door een bed zonder dekens met aan weerszijden stoelen. Ik luister stil naar het korte gesprek waarin de huisarts aan de vrouw en aan alle toehoorders duidelijk uitlegt wat er zo gebeuren gaat. Aan het einde vraagt de huisarts haar of dit echt is wat ze wil. Ze is weer zo resoluut: “Ja.”

“Dan gaan we beginnen,” zegt de huisarts. “Ga maar liggen.”

Infuus

Haar vrienden dirigeren me naar een van de twee stoelen die aan de ene zijde van het bed is opgesteld, de huisarts gaat naast me zitten, direct naast het hoofdeinde van haar bed. De gebeurtenissen voltrekken zich daarna razendsnel; de vrouw staat op uit haar stoel en wankelt naar het bed, ondersteund door een vriend. Ze gaat liggen, met haar armen over elkaar op haar buik. Het meest indrukwekkende vind ik haar trouwjurk, een duidelijke verwijzing naar de liefde van haar leven. “Hij past weer, omdat ik zo afgevallen ben,” lacht ze.

Ik zie dat ze pijn heeft. “Het slikken gaat ook niet meer,” had de huisarts mij verteld. De hulp bij zelfdoding (waarbij ze een drankje zou moeten drinken) werd daardoor nog noodgedwongen omgezet naar een euthanasie, waarbij de huisarts het medicijn direct in het infuus zal spuiten.

Dan neemt ze een voor een afscheid van haar vrienden en richt zich nog kort naar mij. “Dag,” zegt ze. “Wat onwijs fijn dat je er bent, ook voor de huisarts. Schrijf erover.”

In snel tempo volgen liefkozingen, een vriendin zet een prachtig nummer van Andrea Bocelli op, waardoor over de ruimte een serene waas valt en alle handen van haar vrienden zich ineen slaan. De huisarts dient eerst een pijnstillend medicijn toe en direct daarna een medicijn waardoor de vrouw gaat slapen.

“Gek,” zegt ze nog. “Ik ben zo dood.”

Tijdsgevoel

Seconden erna zie ik dat haar gelaatsuitdrukking verandert doordat de spieren rond haar mond en haar voorhoofd verslappen. “Ze slaapt al,” fluistert de huisarts waarop de vriend aan de andere kant van het bed haar lichaam nog vaster omklemt. “Nu spuit ik het andere medicijn in,” zegt de huisarts, “daarvan stopt het hart met kloppen.”

De woorden verstommen. Ze zijn gezegd. Het wordt helemaal stil en na een intense minuut zegt de huisarts: “Het is klaar. Het is gebeurd. Ze is dood.” Op mijn horloge zie ik dat het nog niet eens kwart over negen is en ik schrik daarvan, want het is volkomen discrepant met mijn tijdsgevoel. Door de intensiteit van de gebeurtenissen, is de tijd nauwelijks voortgekropen.

Samen met de huisarts wacht ik op de gemeentelijk lijkschouwer en als hij er is, neem ik afscheid van de vrienden en de huisarts. De laatste pakt me bij mijn arm, wil met me naar buiten lopen, maar in een vreemde reflex begin we elkaar te omhelzen in het midden van de huiskamer.

“Bedankt” hoor ik haar fluisteren. “Jij ook,” fluister ik terug. In dat korte moment denk ik terug aan wat ze me in het voorgesprek vertelde over ‘de heftigheid van de eenzaamheid en kwetsbaarheid tijdens de procedure’. Als ik in de auto over dezelfde landweg terugrijd, voel ik dat de brok in mijn keel maar heel langzaam verdwijnt en pas daar begrijp ik ten volle waarom de huisarts beslist niet alleen wilde zijn.

“Nu spuit ik het andere medicijn in,” zegt de huisarts, “daarvan stopt het hart met kloppen”.

  • Columnist Sander de Hosson ontbrak helaas enige tijd op MeerOverMedisch. Gewoon wegens drukte en omdat de columns ‘op’ waren. Maar Sander is terug met een nieuwe reeks, elke twee weken in het weekeinde op deze gezondheidswebsite. De empathische longarts van het Wilhelmina Ziekenhuis Assen richt zich daarin volledig op de palliatieve zorg, ‘omdat iedereen, ook als genezing niet meer mogelijk is, de beste zorg verdient’. Onlangs verscheen zijn tweede boek ‘Leven toevoegen aan de dagen’, dat hij schreef met journalist Els Quaegebeur.