Waarom ben ik nu ineens geëmotioneerd…? Wat is hier in hemelsnaam aan de hand?

Ik schiet vol. En dat gebeurt niet zo vaak. Nu wel. Bij het lezen en selecteren van columns van de jonge Drentse longspecialist en palliatief arts Sander de Hosson van het Wilhelmina Ziekenhuis in Assen. Vertellingen die hij voor deze gezondheidssite Meerovermedisch.nl digitaal uitschreef, ze veroorzaken kippenvel. En niet alleen bij mij.

Waarom ben ik nu ineens geëmotioneerd…? Wat is hier in hemelsnaam aan de hand? En waarom reageren ook lezers zo heftig, zo massaal en ongekend emotioneel op hem? Duizenden zijn het er.

Sander de Hosson beschrijft situaties, die ook ik in ruim dertig jaar als medisch journalist van De Telegraaf honderden keren ben tegengekomen. Ze gingen over mensen in het laatste stadium van hun leven – door een noodlottig ongeval, een medische fout, of een ziekte die het al leven wegzoog of verpulverde. Immer aangrijpende gebeurtenissen, vaak intens verdrietig of tenhemelschreiend, precies de reden waarom ze mij niet loslieten.

Blíjf schrijven!

Zoals ook de urn midden in de huiskamer van twee Rotterdamse zussen, met daarin de as van hun door medische fouten overleden moeder. Gipsafdrukken van een babyhand en een babyvoetje, als relikwieën bewaard in een speciaal aangeschafte vitrinekast, een laatste tastbaar aandenken aan het kindje dat niet levend ter wereld kwam door een opeenstapeling van medische missers. Of een door jarenlange pijn stervende vrouw die nog maar één wens had, haar allerlaatste wens: ‘Blíjf schrijven over inferieure bekkenbodemprotheses van kunststof – ze verwoesten mensenlevens!’

De patiënt is veelal een casus, een geval, een situatie, een naam op het lijstje met afspraken voor die dag.

Artsen houden zich bijna zonder uitzondering afzijdig van dergelijk leed, de meeste van hen kunnen (of mogen…) hun persoonlijke gevoelens daarover niet laten doorklinken. Maar ze kúnnen het ook niet, hun emoties zijn beroepsmatig weggeborgen, dichtgesmolten, achter een muur gezet – de patiënt is veelal een casus, een geval, een situatie, een naam op het lijstje met afspraken voor die dag. Het is pure zelfbescherming, de betrokkenheid – die er natuurlijk wel is… – wordt beroepsmatig op afstand gehouden.

Ook Sander de Hosson kent zijn grenzen, maar heeft die beroepsmatige barrière weten te slechten, zonder zichzelf te forceren, zonder de betrokken dokter te willen spelen, zonder zichzelf op te dringen aan de patiënt of diens naasten. Hij is de buitenstaander die van binnenuit meekijkt. Het gaat op een volstrekt natuurlijke manier. Hij is erbij als de patiënt verdriet heeft, en houdt diens hand vast – letterlijk of met woorden. Hij staat naast de patiënt, maar blijft wel de dokter. En elke vezel ín hem deelt in het gevoel van verdriet, zijn empathie is hoog ontwikkeld, zijn betrokkenheid is echt. Hij is onderdeel van het verhaal van de patiënt, doet als het ware verslag van binnenuit en tekent emoties op die niemand ziet. Bovendien beheerst hij de kunst van het woord. Dát komt over bij de patiënt in nood, bij de naasten, maar ook bij de lezer die de echtheid moeiteloos aanvoelt.

Zeggingskracht

Lees (of herlees) een alinea als deze, uit zijn vorige week verschenen column ‘Als moed een voornaam had’ over een stervende vrouw met de wens om de geboorte van haar kleinkind te mogen meemaken, hetgeen geschiedt…

‘En dan staan we erbij. Verderop. In de gang. Samen met de compleet uitgerukte verpleegkundige staf, alle oncologieverpleegkundigen en de gynaecoloog. We zien het. We zien haar. We zien hun. Drie generaties vrouwen. Het kleine meisje wordt in de armen van haar oma gelegd. Ze omarmen elkaar. Ik kijk naar haar hand, die zachtjes het handje van het meisje omklemt. Van haar hand kijk ik naar haar ogen. Nog steeds fonkelen ze. Maar niet meer van woede of angst.’

Eenvoudige woorden, met een grote zeggingskracht. Woorden wars van medisch jargon of verhullend taalgebruik. De Hosson is daarin volstrekt uniek. Ik ken geen andere arts die dit kan, die dit zó zou kunnen schrijven.

Arts in Medisch Contact: Die ouders zijn mogelijk zo labiel geworden, dat ze hun rouw niet normaal kunnen verwerken, maar op wraak zinnen.

Afgelopen week kreeg ik een ingezonden brief onder ogen uit de online-versie van het officiële artsentijdschrift Medisch Contact van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter bevordering der Geneeskunst (KNMG). Van een arts die buiten gewoon lomp reageerde op de ouders van baby Luna, het kindje dat door ,,grote fouten” (uitspraak Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven) slechts tien dagen leefde. De ouders waren een procedure begonnen tegen een groep artsen van het Jeroen Bosch Ziekenhuis in Den Bosch; alle tien waren volgens hen direct of indirect betrokken bij het overlijden van hun kind. Uiteindelijk tekenden moeder Marloes Schuiling en haar man, net als enkele artsen, hoger beroep aan. Omdat ze het niet volledig eens waren met de uitspraak – hun goed recht.

Labiel

Dit is wat de betreffende arts schreef, een fragment: ,,Als je dat als arts leest dan kan je niet anders oordelen dan dat die ouders heel bijzonder knap moeten zijn in ons vakgebied en het tuchtrecht. Of dat die ouders zo labiel geworden zijn, dat ze hun rouw niet normaal kunnen verwerken, maar op wraak zinnen. Andere opties zin er niet, mijns inziens. Heel knap zullen de ouders vermoedelijk niet zijn, tenzij ze gesouffleerd werden door advocaten die dan vooral aan hun eigen portemonnaie gedacht moeten hebben.”

Het is goed dat een jonge arts als Sander de Hosson laat zien hoe het ook kan – en eigenlijk moet.