Ballet van de geneeskunde
Tijdens het voetballen zakte de man ineens in elkaar. Hij vertelde zijn teamgenoten last te hebben van pijn op de borst. ‘Drukkend van aard, hier achter mijn borstbeen’, wijst hij mij aan. Het verhaal klinkt als een klassieke casus uit het medisch leerboek. ‘Met uitstraling naar de linkerarm’, voegt hij toe. Ik zit naast een man van in de 50 met roodgele voetbalsokken tot zijn knieën. Gras en modder verraden de hitte van de strijd die ochtend.
Op het voetbalveld hadden zijn teamgenoten direct een ambulance gebeld. Een in allerijl gemaakt hartfilmpje liet geen afwijkingen zien, maar de ambulanceverpleegkundige had een niet-pluisgevoel en reed direct naar het ziekenhuis. Nadat ik de patiënt heb ondervraagd, loop ik terug naar het grote ‘hok’ dat centraal ligt op de enorme spoedopvang van het academische ziekenhuis waar ik mijn coschappen cardiologie loop. In mijn coassistentenschrift krabbel ik mijn werkdiagnose: instabiele angina pectoris. Eronder schrijf ik ‘cave hartinfarct‘. Eitje, denk ik opgewekt.
Gil
Dan hoor ik een gil van de verpleegkundige die achterbleef in de kleine kamer. Ik ren terug en zie dat de gelaatskleur van de patiënt grijswit is geworden, maar het zijn vooral zijn ogen die verraden dat er in zijn lichaam iets helemaal niet goed gaat: ze staren wijd opengesperd naar het plafond. Zijn vrouw, die net aangekomen is, deinst angstig achteruit. Uit zijn keel komt een kreunend geluid.
Het is bizar hoeveel gebeurtenissen je brein kunnen waarnemen en het is net zo bizar dat al deze gebeurtenissen mij na al die jaren zijn bijgebleven. Als ik eraan terugdenk, sta ik weer in die kamer, waar ik op de monitor allemaal streepjes zie die snel heen en weer gaan. ,,Ventrikelfibrilleren’’, zeg ik. Ik krijg een duw van de verpleegkundige. ,,Mond-op-mond’’, roept ze, terwijl ze zelf in één soepele beweging het voetbalshirt omhoog trekt en tegelijkertijd op de blauwe knop reanimatiesein achter het bed drukt. Ik hoor het gekraak van een scheurend shirt en op hetzelfde moment klinken hysterische piepjes uit het reanimatiesein dat aan haar broek hangt.
Studentenhuis
Hoewel ik in mijn studentenhuis destijds nogal spastisch deed over drinken uit eenzelfde glas als mijn huisgenoten, ken ik hier geen enkele terughoudendheid. Ik voel hoe de adrenaline mijn aders inspuit, ik zet mijn lippen rond zijn mond en blaas zo hard ik kan. De lucht perst zijn longen in waardoor zijn borstkas omhoog veert. Als ik naar links kijk zie ik de rode blosjes op de wangen van de hoogblonde verpleegkundige. Mijn hart bonst in mijn keel vanwege een mengeling van spanning, angst en besef. ,,Ik tel. Ik tel mee.’’ De borstkas die omhoog gaat, de geluiden om me heen, de verpleegkundige die ook telt: ,,Een-twee-drie. Blazen!’’ Ik doe het. Verdomd, ik doe het. Ik reanimeer.
En weer roept ze: ,,Blazen!’’ Weer gaat de borstkas omhoog. Het lijkt op een dans, dit is het ballet van de geneeskunde.
Snel krijg ik een mondkap met een ballon aangereikt vanaf de reanimatiekar. Tussen mijn beademingen door, drukt de verpleegkundige op zijn borstkas, elke seconde. En weer roept ze: ,,Blazen!’’ Weer gaat de borstkas omhoog. Het lijkt op een dans, dit is het ballet van de geneeskunde. Terwijl de dood rukt aan de ene kant van zijn lichaam, drukken en persen wij terug. Ritmisch, elke seconde een stoot en om de zoveel tijd een ontlading van lucht via een ballon. Op leven en dood.
Witte jassen
Binnen vier minuten is de kamer gevuld met zeker zes mensen in witte jassen die ik nauwelijks ken. Routineus neemt iedereen zijn plek in. Aan het hoofd van het bed verschijnt een man met een snor, op zijn bordje staat anesthesist. Ik herken hem als een wat saaie docent van de colleges van een jaar eerder, maar van die saaiheid is niks meer over, als hij mij aflost met een nog geavanceerder neusmondmasker vol lucht. Ernaast staat de fanatieke cardioloog-in-opleiding, mijn supervisor, die als een soort militaire chef de commando’s aanvuurt: ,,Klappen!’’ Twee strijkijzers raken vol zijn borst. ,,Bed los!’’ beveelt hij en ik deins naar achter. Het is hoogst effectief. Zijn hele lichaam buldert omhoog en veert elastisch terug op de brancard. Ik kijk naar zijn sokken die pardoes zijn afgezakt, terwijl er weer een commando volgt: ,,Adrenaline 1 milligram.’’ Een verpleegkundige staat al klaar met de injectie en spuit het met een vloeiende beweging in. De anesthesist knijpt in de ballon, waardoor weer zijn borst omhoog beweegt. Het is een geoliede machine waarbij iedereen samenwerkt en ik met ontzag kijk naar het ritme van de gedaantes die samen dansen en de man het leven redden. De anesthesist pakt mijn hand: ,,Dit mag jij doen, dokter. Je was toch al begonnen.’’ En dan knijp ik in de ballon, waardoor de lucht zich in het masker perst en sta ik vol trots op de hand te beademen. Mijn eerste keer. Mijn eerste reanimatie. ,,Sinusritme’’, hoor ik. Iedereen om me heen stopt en kijkt naar de monitor, waarop ik zie dat de lijntjes zijn vervangen door de bekende golven van een normaal hartritme. ,,Cardiaal lab, ECG, intuberen, IC’’, klinkt het.
Krabbels
Met een kop koffie zit ik minuten later in het grote hok. De andere aanwezigen, coassistenten en arts-assistenten, lijken niet door te hebben wat er net is gebeurd. Ze zitten allemaal met een telefoon aan het oor of turen naar het computerscherm. Plots krijg ik weer een por in mijn schouder. ,,Goed gedaan, co’’, zegt de verpleegkundige met de blonde staart en loopt lachend weg. ,,Dit vergeet je nooit meer’’, schalt het na. ,,Geen seconde’’, denk ik op een regenachtige middag ruim 15 jaar later wanneer ik het schrift met mijn krabbels op zolder terugvind.

,,Klappen!’’ Twee strijkijzers raken vol zijn borst. ,,Bed los!’’ beveelt hij en ik deins naar achter. Het is hoogst effectief. Zijn hele lichaam buldert omhoog en veert elastisch terug op de brancard.