Maastricht UMC doet sinds eerste coronagolf onderzoek naar de staat van hart en vaten bij Covid-patiënten
MAASTRICHT – Er is een scherper beeld aan het ontstaan van de schade die de coronaziekte COVID-19 mogelijk toebrengt aan het hart. Nederlandse onderzoekers van het academisch ziekenhuis van Maastricht zeggen dat zij hierdoor in ieder geval een beter inzicht krijgen op de overlevingskansen van Covid-patiënten met dergelijke hartschade.
Sinds de eerste golf van de coronapandemie volgt en onderzoekt het Maastricht UMC de gezondheid van het hart van op de Intensive Care opgenomen COVID-patiënten, door dagelijkse hartfilmpjes en het prikken van twee essentiële stoffen: hs-cTnT en NT-proBNP. Deze stoffen geven respectievelijk een aanwijzing over de omvang van de schade aan de hartspier en de overbelasting van het hart (hartfalen).
Of de problemen aan hart en vaten daadwerkelijk door COVID-19 komen, of dat het een patiëntengroep betreft die op voorhand al afwijkingen had die nog niet waren vastgesteld toen de coronaziekte zich openbaarde en ontwikkelde, moet nog worden vastgesteld. Een oorzakelijk verband door Covid wordt evenwel niet uitgesloten. Hoe dan ook lijkt de hart/vaatafwijkingen te hebben geleid tot een ernstiger ziektebeloop.
Kranslagaderverkalking
Een CT-scan in het begin van de ic-opname bracht de verkalking van de kransslagvaten in kaart. Deze verkalking wordt gewoonlijk versneld door risicofactoren als roken, een hoge bloeddruk, een hoog cholesterol en overgewicht. Hoe meer verkalking, hoe kwetsbaarder het hart voor het ontwikkelen van een hartinfarct. Het onderzoek liet zien dat patiënten met meer kransslagaderverkalking een grotere kans hadden op orgaanfalen tijdens de ic-opname.
In het bloed circuleren stofjes die enerzijds de belasting op het hart (NT-proBNP) en anderzijds hartspierschade (hs-cTnT) aangeven. Analyse van overbelasting van het hart liet zien dan bij mensen die de ic opname overleefden dit stofje daalde tijdens de opname. De ic patiënten die overleden lieten juist een stijging zien van NT-proBNP gedurende de opname. De onderzoekers weten nog niet exact waardoor deze overbelasting ontstaat, en zeggen dat daarvoor meer onderzoek nodig is. De uitkomsten suggereren wel dat overbelasting van het hart verband houdt met overleving. Tot slot hadden patiënten die overleden meer hartspierschade (hoger hs-cTnT) bij opname op de intensive care.
Rob Driessen, cardioloog intensivist in het Maastricht UMC+: ‘Deze uitkomsten tonen in ieder geval aan dat schade aan het hart en overbelasting in een COVID-patiënt op de ic een grote rol speelt in het ziektebeloop. Dit is een belangrijk inzicht, want de onderzochte stofjes kunnen in de toekomst waarschijnlijk gebruikt worden om een inschatting te maken van het verloop van de ziekte en om het hart gericht te behandelen.’
Schade ná ic-opname
Cardioloog in opleiding Chahinda Ghossein-Doha zette in de eerste golf de eerste cardiologische poli van Nederland op om de patiënten die ic-opname overleefden op te volgen. Zes maanden na opname werd er bloedonderzoek, een ECG (hartfilmpje) en een echografie en MRI van het hart verricht. Uit deze onderzoeken blijkt dat bij bijna één derde van de onderzochte patiënten de stof die hartspierschade aangeeft nog verhoogd is. Daarnaast heeft 20% een ziekte aan de kransslagvaten en 20 procent littekenweefsel op de hartspier. Eén op de tien patiënten heeft zelfs tekenen van een doorgemaakte zeer zeldzame ontsteking aan de hartspier of hartzakje, myocarditis of pericarditis. Van alle deelnemers aan het onderzoek had 40% na ic-opname een medische behandeling aan hart of vaten nodig.
Inmiddels heeft de samenwerking tussen de intensive care, cardiologie en radiologie geleid tot drie publicaties in vooraanstaande wetenschappelijke tijdschriften. Twee daarvan geven inzicht in de rol van het hart tijdens ic-opname en één publicatie laat zien welke hartschade zes maanden na ic-opname nog zichtbaar is.