De standaardbehandeling bij kanker is aan het verdwijnen, steeds vaker wordt gekeken naar hoe de patiënt erop zal reageren
MAASTRICHT/EINDHOVEN – Niet min of meer in het wilde weg beginnen met een standaardbehandeling bij een bepaalde kanker, maar vooraf heel precies bepalen of met een operatieve ingreep het gewenste effect kan worden bereikt of dat specifieke medicijnen zin hebben.
Kankerspecialisten proberen de laatste jaren voortdurend beter inzicht te krijgen in wat een op de individuele patiënt afgestemde behandeling doet, want iedereen kan ánders reageren.
In de afgelopen dagen waren er meldingen van artsen en ziekenhuizen in Nederland over voorspellende onderzoeken bij onder meer darmkanker en alvleesklierkanker (Catharina Ziekenhuis) en borstkanker (Maastricht UMC).
Irinotecan
Zo pleiten artsen-onderzoekers van het Catharina Ziekenhuis in Eindhoven ervoor dat patiënten met de eerstgenoemde twee vormen van kanker, die daartegen het ziekteremmende medicijn irinotecan krijgen voorgeschreven, vóór het gebruik ervan een er DNA-test moeten krijgen, waarbij de erfelijk. “Deze test kan ernstige bijwerkingen met een ziekenhuisopname als gevolg voorkomen.” Dat maakt een studie duidelijk, die is uitgevoerd door het Eindhovense ziekenhuis en waarvan de resultaten zijn gepubliceerd in de European Journal of Cancer.
Volgens ‘het Catharina’ is er nationaal en internationaal veel belangstelling voor de studie, waarin is samengewerkt met het Erasmus MC, Haga ziekenhuis en het Leids Universitair Medisch Centrum. “Veel ziekenhuizen willen deze test ook aanbieden aan hun patiënten, want het kan enorm veel leed voorkomen”, zegt ziekenhuisapotheker en hoofdonderzoeker Maarten Deenen. In de ziekenhuizen die aan het onderzoek hebben meegewerkt is de dagelijkse praktijk veranderd: de DNA-test wordt in die ziekenhuizen als standaard ingezet. Zeventig van de ziekenhuizen in Nederland wil dat nu ook, wijst een enquête uit.
Tekst leest door onder foto
Ziekenhuisapotheker-onderzoeker Maarten Deenen. Foto: Catharina Ziekenhuis
Stofwisseling
Ongeveer één op de tien patiënten die vanwege darm- of alvleesklierkanker irinotecan krijgt voorgeschreven, heeft een mutatie in een gen, het zogenoemde UGT1A1-gen. Daardoor wordt het medicijn minder goed afgebroken door het lichaam met ernstige en soms levensbedreigende bijwerkingen tot gevolg. “Uit de studie blijkt dat de patiënten met een lagere dosis wel veilig kunnen worden behandeld, zonder daarbij in te boeten aan effectiviteit”, verduidelijkt Deenen. Het inzetten van de DNA-test blijkt ook kosteneffectief, voornamelijk vanwege de vermindering van de ziekenhuisopnamen.
Of een voorgeschreven therapie bij een patiënt goed en veilig werkt, hangt af van de stofwisseling. Elke patiënt heeft een andere stofwisseling en reageert dus anders op een medicijn. Sommige patiënten ervaren veel bijwerkingen. Bij anderen gebeurt er helemaal niets en blijkt soms het medicijn niet effectief te zijn. Aan de hand van een buisje bloed- of speeksel wordt in het laboratorium een zogenoemd DNA-paspoort opgesteld. Op zo’n kaartje staat het farmaco-genetisch profiel dat aangeeft hoe het lichaam reageert op verschillende medicijnen. “Op grond van dat profiel kan ik de juiste dosering voorschrijven”, zegt oncoloog-internist Geert-Jan Creemers van het Catharina Kanker Instituut.
Borstkanker
Onderzoekers van het Maastricht Universitair Medisch Centrum proberen op hun beurt helder te krijgen in hoeverre vooraf de effectiviteit van chemotherapie nauwkeuriger is te bepalen bij borstkanker, die naar de lymfeklieren in de oksel is uitgezaaid. Dikwijls wordt standaard een okselkliertoilet uitgevoerd, waarbij aangetaste klieren worden verwijderd. De onderzoekers hopen dat, door hun onderzoek, wellicht niet altijd meer een uitgebreide operatie aan de oksel vereist is. Met beeldvormende onderzoeken (echografie, MRI en PET-CT) en tumorkenmerken willen zij proberen voorafgaand aan opereren een nauwkeuriger uitspraak te doen over de lymfeklieruitzaaiing van een patiënte.
In Nederland wordt bij één op de zeven vrouwen een vorm van borstkanker vastgesteld gedurende haar leven. Als bij diagnose sprake is van een lymfeklieruitzaaiing in de oksel, dan heeft dit zowel gevolgen voor de behandeling als voor de prognose van de patiënte. Momenteel bestaat de behandeling in het geval van een lymfeklieruitzaaiing in de oksel uit chemotherapie gevolgd door een operatie. Eerder onderzoek leert dat bij één op de drie patiënten na chemotherapie geen uitzaaiing meer in de oksel aanwezig is en worden de lymfeklieren ‘onnodig’ operatief verwijderd. Het probleem is dat de overbodige uitname van de klier pas achteraf in het laboratorium geconstateerd kan worden.
Okselkliertoilet
De operatie van de oksel bestond tot voor kort, zoals gezegd, uit een uitgebreide verwijdering van alle lymfeklieren in de oksel. Deze operatie gaat gepaard met veel bijkomende klachten, zoals bijvoorbeeld lymfe-oedeem met als gevolg vochtophoping in de betreffende arm en bewegingsbeperking. Met nieuwe operatieprocedures kan veel selectiever geopereerd worden, maar vooralsnog is het niet mogelijk om voorafgaand aan deze operatie een nauwkeurige uitspraak te kunnen doen over de eventuele reactie van de lymfeklieruitzaaiing op chemotherapie. Het onderzoek is gericht op nauwkeurige diagnostiek over de status van de lymfeklieren voorafgaand aan de operatie.
Volgens onderzoeksleider en nucleair radioloog i.o. dr. Thiemo van Nijnatten kan daarmee in de toekomst beter bepaald worden of en in welke mate er een okseloperatie uitgevoerd moet worden bij deze patiënten. “Zodoende draagt dit onderzoeksproject bij aan een verbeterde okselbehandeling op maat voor toekomstige patiënten.”
Een infuuszak met het kankerremmende middel Irinotecan dat dikwijls bij darmkanker of alvleesklierkanker wordt gegeven om het leven te verlengen. Foto: Catharina Ziekenhuis Eindhoven