AMSTERDAM – Extra echo’s maken van de baby om in de laatste maanden van de zwangerschap een eventuele groeivertraging te ontdekken, is weinig zinvol.
,,Deze echo’s leiden niet tot een betere gezondheidsuitkomst voor het kind”, concluderen Groningse en Amsterdamse onderzoekers van de afdeling Verloskundige Wetenschap van het Amsterdam UMC en de Academie Verloskunde Amsterdam-Groningen.
Het onderzoek is zojuist gepubliceerd in het gezaghebbende medisch-wetenschappelijke British Medical Journal (BMJ).
Groeivertraging is een belangrijke risicofactor voor ziekte en sterfte bij pasgeboren baby’s. Nu krijgen vrouwen in de laatste fase van de zwangerschap alleen een echo om de groei van de baby te volgen wanneer daartoe medische redenen bestaan. Maar steeds vaker wordt echografie standaard uitgevoerd, zowel in de 30ste als 36ste week. Zelfs, als er bij de aanstaande moeder een laag risico op complicaties in de zwangerschap bestaat.
Dikwijls is een niet goed werkende placenta oorzaak van een groeivertraging. De baby krijgt dan te weinig voedingsstoffen, waardoor het uiteindelijk ook minder beweeglijk wordt. Extra controles kunnen uitwijzen dat het kind onvoldoende conditie heeft, waardoor het risico op zuurstoftekort het nodig maakt de bevalling vervroegd in te leiden. Bij ongeveer 2 procent van de vrouwen die een baby krijgen met een groeiachterstand, is sprake van een infectie met het CMV- ofwel ‘cytomegalovirus’. Dat is een veelvoorkomende ziekteverwekker die in lichaamsvloeistoffen, zoals urine en speeksel kan zitten.
Voorafgaand aan deze zogenoemde Amsterdams-Groningse IRIS-studie werden verloskundigen, gynaecologen en echoscopisten betrokken bij het vormgeven van richtlijnen voor het opsporen en behandelen van groeivertraging.
Aan de uiteindelijke IRIS-studie deden circa 60 verloskundigenpraktijken mee, tussen begin februari 2015 en eind februari 2016. Alle praktijken begonnen met gebruikelijke zorg; zij maten de hoogte van de baarmoeder bij elke controle en werkten volgens het protocol voor opsporing en behandeling van groeivertraging. Zij lieten echo’s maken als daarvoor een medische reden bestond. Elke drie maanden gingen steeds 20 praktijken over op het standaard aanbieden van twee extra echo’s naast het werken volgens het protocol.
In de studie werden de gegevens van iets meer dan 13.000 vrouwen geanalyseerd, bijna 7.000 aanstaande moeders in de ‘interventiegroep’ (die in de laatste drie maanden van hun zwangerschap twee keer de echo kregen), en 6.000 in de controlegroep, waarbij de gebruikelijke eenmalige echo werd ingezet.
Alhoewel groeivertraging vaker werd vermoed bij de vrouwen in de interventiegroep (32 procent versus 19 procent), leidde dit niet tot betere gezondheidsuitkomsten. In de interventiegroep kwamen ernstige gezondheidsuitkomsten bij 1,7 procent van de kinderen voor en in de controlegroep bij 1,8 procent.
Hoofdonderzoeker Ank de Jonge stelt: ,,Al met al zien we dus geen verschil in uitkomsten als we standaard extra groei-echo’s aanbieden aan vrouwen met een laag risico op complicaties bovenop de zorg die ze nu krijgen. De huidige zorg bestaat uit het volgen van de groei door het meten van de buik van de zwangere vrouw en een echo laten maken als er twijfels zijn over de grootte van het kind.”
In de interventiegroep werd de bevalling iets vaker ingeleid (15,9 procent tegenover 13,7% in de controlegroep).